-
1 spelen
1 [algemeen] jouer2 [zich (met een spel) vermaken] jouer (à)3 [bespelen] jouer (de)4 [plaatsvinden] se passer♦voorbeelden:dat speelt niet meer • ça ne joue plushij heeft het slecht gespeeld • il s'y est mal prishet speelt me door de geest • cela me trotte dans la têtehij laat niet met zich spelen • il ne se laisse pas marcher sur les piedsmet zijn gezondheid spelen • jouer avec sa santéde wind speelde met haar haren • le vent jouait dans ses cheveuxop iemands ijdelheid spelen • spéculer sur la vanité de qn.voor St.-Nicolaas spelen • jouer St. Nicolaseen wedstrijd spelen • jouer un matchal spelend leren • apprendre en jouantbuiten spelen • jouer dehorsvals spelen • trichermet poppen spelen • jouer à la poupéeom geld spelen • jouer pour de l'argentom een etentje spelen • jouer un repasvals spelen • jouer fauxop de accordeon spelen • jouer de l'accordéon¶ met de gedachte spelen om … • songer à … -
2 learn how to play the piano
learn how to play the piano -
3 learn
v. leren; aanleren; opsteken; uit het hoofd leren; studeren2 horen ⇒ vernemen, te weten komen♦voorbeelden:1 learn to be a dancer • een dans/balletopleiding volgenshe'll learn • ze leert het wellearn how to play the piano • piano leren spelenlearn from experience • door ervaring wijzer worden2 learn about/of something from the papers • iets uit/via de krant te weten komen→ live live/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 leren ⇒ zich eigen maken, bestuderen2 vernemen ⇒ horen van, ontdekken♦voorbeelden:learn off (by heart/rote) • uit het hoofd lerenlearn off a part • een rol instuderenlearn something from study • zich iets door studie eigen makenlearn something from a teacher • iets van een docent leren
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский